DE ONTHEILIGING VAN DE MENS – Deel 3

Leestijd: 5 minuten

Dit jaar is het precies 80 jaar geleden dat C.S. Lewis zijn lezingen gaf die uiteindelijk uitmondden in het boek ‘De afschaffing van de mens’. Hij sprak tot zijn publiek toen de Tweede Wereldoorlog volop woedde. Hij identificeerde het centrale probleem van de moderne tijd: de wereld vergat wat het betekent om mens te zijn.

Een hoge prijs
Er moet een hoge prijs betaald worden voor de ontwijding van de mens. In het begin van de jaren veertig van de vorige eeuw schreef Czeslaw Milosz een brief aan zijn vriend Andrzejewski. Hierin stond dat, zonder een religieuze en metafysische onderbouwing het woord ‘mens’ zijn inhoud verliest. Volgens Milosz zijn de oorlogsgruweldaden mogelijk gemaakt door filosofische reductie van de menselijke persoon. Zij is slechts een klomp bezield vlees, (of zoals Mary Harrington het recenter beschreef als ‘Vlees Lego’). 

Als die reductie eenmaal voltooid is, zegt Milosz, is het gemakkelijk om je jonge mannen voor te stellen in een schoon militair uniform die andere mensen doodschieten terwijl ze tevens hun lunch nuttigen. In ‘Het Schemerdonker van de Dageraad’, schrijft Paul Verilio dat de Nazi-rasverbeteraars veronderstelden dat het lichaam geen morele betekenis bezat. Kampdokters waren dan ook vrij om zich bezig te houden met hun gruwelijke experimenten, zonder dat ze gewetenswroeging hadden. Gescheiden van het beeld van God en van de persoonlijkheid, is het lichaam op zijn best bezielde Play-Doh (= speelklei; vert.).

En zo gaat de ontwijding verder. Dit blijkt bijvoorbeeld uit recente reacties van (Amerikaanse) universiteiten op het geweld van Hamas tegen Joodse kinderen. Toen Ivan Karamazov uit de roman van Dostojewski geconfronteerd werd met het onmetelijke lijden van onschuldige kinderen, kon hij niet accepteren dat door Gods voorzienigheid een doel zou dienen. In een melancholische daad van rebellie verklaarde hij dat de prijs van harmonie te hoog was, en met veel respect gaf hij het kaartje terug aan God. Wij leven echter in een wereld die zich zelfs maar al te graag te buiten gaat aan het vernietigen van kinderen. Dit alles is mogelijk gemaakt door de dood van God, die de ontmenselijking van de mens met zich meebrengt.

Wat is de mens?
Onze culturele verbeeldingskracht is doordrenkt van het schijnbaar eindeloze potentieel dat de technologie biedt. ‘Mens’ is een term die voor ons nog minder betekenis heeft dan voor Lewis en Milosz. Technologische ontwikkelingen destabiliseren elk gevoel van wat het betekent om mens te zijn. Tegelijkertijd stimuleert zij ons om de natuur te zien als alleen maar ruw materiaal. Als de herinnering van het volk wat betreft de christelijke morele visie verzwakt, kunnen we de term ‘menselijk’ definiëren zoals we maar willen. Ja, het is deze verwerping van het gezag van het lichaam die het zo moeilijk heeft gemaakt om een antwoord te geven op de vraag ‘Wat is een vrouw?’  Gender verwarring is geen verschijnsel dat op zichzelf staat. Deze verwarring komt voort uit een fundamentele verbijstering over hoe we de vraag ‘Wat is menselijk?’ moeten beantwoorden.

Dit gebrek aan enig normatief belichaamd begrip van wat het betekent om mens te zijn, bevrijdt onze wil, die haar kracht ontvangt van de technologie, van elke beperking. De vraag wat het betekent om mens te zijn, als het al iets betekent, wordt dan naar de toekomst geprojecteerd ten nadele van wat we in het verleden zijn geweest of wat we in het heden zijn. Als ‘mens zijn’ betekent belichaamd te zijn volgens de leer van de Bijbel, dan zijn we nu ontmenselijkt, ons lichaam is dan slechts materie zonder morele of op doelstelling gerichte betekenis, om potentie om te zetten in een handeling. En toch, omdat onze potentie geen natuur heeft, heeft zij geen wezenlijke vorm om te definiëren hoe die omzetting er uit zou zien. Dat is het scenario dat Lewis voor ogen stond in een van zijn andere werken: That Hideous Strength

Er is een ironie in de geest van de mens en de nihilistische uitkomsten ervan. Tijdens de wetenschappelijke revolutie gebruikte de mens zijn buitengewone intellectuele vermogens om zichzelf ervan te overtuigen dat hij helemaal niet uitzonderlijk was. Vandaag de dag combineert hij zijn wilskracht met zijn technologisch talent om zich te veranderen in Play-Doh (speelgoedklei). Hij gebruikt zijn menselijkheid voortdurend om zich te ontmenselijken, in wat Augusto Del Noce een totale revolutie zou noemen.

Hoop?
Waar moeten we dus de hoop zoeken? In het kort: we moeten een normatief begrip herstellen van wat het betekent om mens te zijn. Hoe moet dat gebeuren? Mijn bewijsgrond is geweest dat ons huidige fundamentele probleem niet is dat de mens onttoverd is of continu in beweging is, maar dat hij ontwijd is. Die ontwijding komt deels door de onpersoonlijke krachten van de moderniteit, maar grotendeels door het eigen handelen van de mens.

Daarom moet het antwoord in de kern gaan over ‘wijding’. Dit kan niet via een wettelijke regeling. Politici hebben geen gezag over de geestelijke verbeelding, terwijl ‘wijding’ juist daarover gaat. De moderne crisis van de antropologie moet haar oplossing vinden binnen plaatselijke religieuze gemeenschappen. Het antwoord is in de allereerste plaats een theologisch geïnspireerd antwoord dat vorm krijgt in de liturgie. Want tijdens de kerkdienst worden mensen in de tegenwoordigheid van God gebracht, naar Wiens beeld zij geschapen zijn. Hij is het die de mensen hun gemeenschappelijke menselijke natuur geeft.

De Vroege Kerk
De Vroege Kerk brak met de toenmalige Romeinse gewoonten. Zij stelde een geloofsbelijdenis, regels en een eredienst vast die de mensen bejegende als schepselen, geschapen naar Gods beeld. De vrouwen werden er beter van. De kinderen werden er beter van. De zwakken en de armen voeren er wel bij. De mensheid werd er beter van. Deze liefdadigheid was niet geworteld in een dun laagje altruïsme, maar in een zich verdiepend begrip van God en wat Hij deed in Christus.

Het is geen toeval dat het grondig nadenken over de identiteit van Christus en de drie-enige God deze liefdadige kerk van de eerste eeuwen kenmerkte. Haar visie was dat de mens een persoon is (en geen voorwerp), en dat de mens een aangeboren waarde heeft. Dit was gegrond op het idee dat alle mensen waren geschapen naar het beeld van God. De menselijke natuur, lichaam en ziel, had een normatieve, heilige inhoud. Dat geldt ook nu nog.

Het herstel van de persoonlijkheid en waardigheid van mannen en vrouwen vereist dat de aanbiddende gemeenschap van de kerk de grootsheid begrijpt van de God naar Wiens beeld wij zijn gemaakt. Alleen als God weer in het middelpunt staat, zullen we in staat zijn de uitdagingen aan te pakken waar de menselijke natuur mee geconfronteerd wordt. Dat geeft ons houvast tegen de onttovering, liquiditeit en ontheiliging van de mensheid. Dat geeft grond te midden van technologische ontwikkelingen en tegen de steeds veranderende smaak van identiteitspolitiek.

Tegen Nietzsche: God is niet dood. Maar wij modernen, hebben de bewering van Nietzsche als een excuus gebruikt om de mens te ontwijden. Om onszelf en anderen te veranderen in onbelangrijke, geseksualiseerde, bezielde hompen vlees. De mens zal alleen weer tot ‘mens’ gewijd worden door het terugbrengen en belijden van de levende God in een vitale eredienst. Alleen dat zal hem terugbrengen van de rand van een nihilistische, ontmenselijkte afgrond. Ja, als de moderne mens verlangt dat ik zijn ontwijding aanvaard als de toegangsprijs tot een wereld waarin God dood is, dan stuur ik hem, wat mij betreft, heel respectvol het toegangsbewijs terug.

Carl R. Trueman is hoogleraar bijbelse en religieuze studies aan het Grove City College. Dit essay werd in oktober 2023 uitgebracht als de 36e Erasmuslezing.

Dit is het derde en laatste deel van dit essay. Lees hier deel 1 en deel 2.

Ook interessant