Is iemand zijn of haar seksualiteit? Is een mens met homoseksuele gevoelens een homo? In hoeverre bepalen je gevoelens je identiteit? Daarover schreef dr. M. Klaassen een bijdrage in het boek ”Liefde die boven alles uitgaat – Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit en identiteit?”. Lees er hier een gedeelte van.
Ik kwam steeds dichter bij mezelf en dat straalde ik uit. (Bernardine, na het aangaan van een relatie met een vrouw)
Ik voel me zo mezelf … (Nanne, na zijn coming-out)
Hoe je jezelf noemt en wat je doet is aan jou. Iedereenisanders.nl
Ik leef (…) niet meer (…), maar Christus leeft in mij. (Paulus, Gal. 2:20)
Het tegenovergestelde van homoseksualiteit is niet heteroseksualiteit, maar heiligheid. (Christopher Yuan)
Inleiding
‘Ben’ je homo? De vraag stellen lijkt hem beantwoorden. Zo oordeelde een officier van Justitie in een strafzaak inzake homogeweld dat het een groot goed is in Nederland ‘om te kunnen zijn wie je bent.’ Homo is iets wat je bént. (Homo)seksualiteit is in onze samenleving een kwestie van identiteit geworden. In onze cultuur zijn we gaan geloven dat seksualiteit behoort tot de kern van wie we zijn. Echter, hoezeer deze gedachte ook gemeengoed is, zowel in de samenleving als in de kerk, toch is het nog maar een betrekkelijk recent fenomeen. In het onderstaande wil ik nagaan hoe dit zo gekomen is en hoe we dit vanuit het christelijk geloof dienen te waarderen.
Seksuele oriëntatie en identiteit
Veel mensen in de huidige, westerse cultuur geloven in het bestaan van seksuele oriëntatie: dat mensen ter wereld komen met een min of meer vaststaande seksuele gerichtheid, bijvoorbeeld hetero-, homo- of biseksuele gerichtheid. Velen zijn er ook van overtuigd dat deze verlangens en gevoelens een integraal onderdeel van de menselijke persoonlijkheid zijn. Waar het met name om gaat, is de overtuiging dat deze seksuele ‘blikrichting’ zodanig bij jezelf hoort dat je jezelf niet anders kunt voorstellen: je zou jezelf niet zijn als je deze niet had of als deze anders was. Deze gedachte – dat je seksuele oriëntatie een essentieel en onvervreemdbaar onderdeel is van wie je bent – is wat we bedoelen met seksuele identiteit. Bij seksuele identiteit gaat het om het idee: ‘Dit is wie ik ben, zo ben ik nu eenmaal.’ Je (homo)seksuele voorkeuren en verlangens horen zozeer bij je, dat ze onderdeel uitmaken van je identiteit, je diepste zelf, je diepste zijn. Seksuele oriëntatie raakt de identiteit van de persoon in kwestie. Een voorbeeld is de definitie die Wikipedia geeft van homoseksualiteit: ‘Deze term verwijst (…) enerzijds naar seksuele verlangens naar mensen van hetzelfde geslacht, alsook anderzijds naar een seksuele identiteit, geaardheid of oriëntatie gekenmerkt door een romantisch of seksueel verlangen naar mensen van de eigen sekse.’ Bij ‘homoseksualiteit’ gaat het dus niet alleen om seksuele verlangens naar mensen van hetzelfde geslacht, het woord heeft ook een identiteitsgevoelige lading. Zo wordt dat ook beleefd door mensen die het aangaat. Lesbi zijn, aldus voormalig homo-activiste Rosaria Butterfield, was ‘mijn echte identiteit.’ ‘Dit is wie ik ben: take it or leave it.’ Deze manier van denken is inmiddels vrij algemeen geaccepteerd. In de media en op internetfora kom je telkens de gedachte tegen dat homo iets is wat je bent, wat bij je diepste zelf hoort en dat het daarom onzin is om je daartegen te verzetten, dat te willen veranderen of daar überhaupt vragen bij te hebben. Het zijn niet alleen niet-gelovigen die zo spreken, ook in de kerk kun je dergelijke uitingen aantreffen.
Een stukje geschiedenis
De gedachte dat je seksuele oriëntatie een onvervreemdbaar onderdeel van jezelf is, is echter een tamelijk recent idee. Het heeft alles te maken met de in onze cultuur breedgedragen gedachte dat wie je ten diepste bent, bepaald wordt door hoe je je voelt. Zo antwoordt Nanne op de vraag hoe je zeker weet of je homo bent: ‘Luister naar je gevoel.’ Op weg naar zijn eigen coming-out dacht hij: ‘Waarom luister ik niet gewoon naar mijn eigen gevoel?’ Gevoel als sleutel naar de waarheid.
De visie op en omgang met homoseksualiteit in onze cultuur is onlosmakelijk verbonden met de gedachte dat onze identiteit gedefinieerd wordt door onze gevoelens en verlangens. Om deze wijze van denken beter te begrijpen, moeten we terug naar de negentiende eeuw. Daar liggen de wortels van de hedendaagse opvatting dat je seksuele oriëntatie een onvervreemdbaar bestanddeel van je identiteit is.
Het klinkt misschien als een verrassing, maar het woord ‘homoseksualiteit’, als zelfstandig naamwoord, komen we pas voor het eerst tegen in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het was de Oostenrijks-Hongaarse journalist Karl Maria Kertbeny die het woord in 1869 voor het eerst in een brochure gebruikte. Natuurlijk was men ook in de negentiende eeuw bekend met homoseksueel gedrag, maar dan precies zoals ik schrijf: met gedrag. Daar bezigde men het woord ‘sodomie’ voor. En sodomie sloeg op homoseksueel gedrag, dat in die tijd als verwerpelijk werd beschouwd en vaak strafbaar was. Onder invloed van de psychiatrie kwam ruimte voor de idee van seksuele oriëntatie. In hetzelfde jaar als Kertbeny was het de Duitse psychiater Carl Westphal die voor het eerst aandacht vroeg voor homoseksualiteit als (psychopathologische) toestand. Dat was nieuw. Waar het voorheen over daden/gedrag ging, ging het nu over personen: ‘De aandacht is verschoven van de homoseksuele daad naar het homoseksueIe karakter.’ Daarmee vond een belangrijke shift plaats. Het ging nu niet meer over wat je doet, maar om wie je bent. Waar voor de negentiende eeuw niemand op het idee zou komen dat je seksuele verlangens of praxis je persoonlijkheid of identiteit bepalen, wordt dat nadien gaandeweg steeds meer de algemeen geldende opvatting. ‘Seksualiteit veranderde van een werkwoord (praktijk) naar een zelfstandig naamwoord (mensen) en met deze grammaticale verandering was een nieuw concept van de mensheid geboren: de gedachte dat we georiënteerd of gevormd zijn door onze seksuele verlangens.’ En daarmee was, in de woorden van de bekende historicus Foucault, een nieuw soort mensen geboren: de homoseksueel. En zo veranderde verlangen in persoonlijkheid, ervaring in ontologie (wat we zijn; MK). De overtuiging ontstond dat een bepaalde categorie mensen fysiologisch zo in elkaar zit dat ze seksuele verlangens hebben naar personen van hetzelfde geslacht, net zoals sommige mensen links- en anderen rechtshandig zijn.Een en ander leidde ertoe dat de aandacht niet meer uitging naar medische of psychiatrische behandeling van homoseksualiteit, maar naar noties als sociale acceptatie en zelfaanvaarding.
Deze ‘shift’ in de cultuurgeschiedenis stond niet los van de opvattingen die in de negentiende eeuw opgeld deden. Butterfield wijst in dit verband op de relatie met de romantiek. De negentiende eeuw is de eeuw van de romantiek. Centraal daarin stond de grote aandacht voor gevoel en ervaring. Wat je voelt en ervaart, is ook wie je bent. Dat heeft ook consequenties voor seksuele verlangens en gevoelens. Als het waar is dat je bent wat je voelt, dan ís iemand die zich aangetrokken voelt tot hetzelfde geslacht dus ook homoseksueel. Zo zorgde de negentiende eeuw ervoor dat de seksuele oriëntatie een bepalende factor werd voor de menselijke identiteit. Ze gaf voeding aan de gedachte dat je seksuele gevoelens een onvervreemdbaar onderdeel zijn van wie je bent en horen bij je diepste zelf. De seksuele revolutie en in het kielzog daarvan het postmoderne denken hebben deze opvatting alleen maar versterkt. De huidige cultuur, waarin vrijheid, authenticiteit en het recht op zelfbeschikking hoog in het vaandel staan, heeft ertoe geleid dat het kiezen en uitleven van een seksuele identiteit en het uitkomen daarvoor inmiddels geldt als een fundamenteel recht van ieder individu: een recht om ‘jezelf’ te zijn, indien gewenst ook over biologische en genetische grenzen heen. In de woorden van een informerende site: ‘Uiteindelijk ben jijzelf diegene die de verantwoordelijkheid moet nemen voor wie je wilt zijn en hoe je je leven wilt leiden. (…) Jij mag zelf bepalen wat jouw seksuele voorkeur is, wat je ermee doet en wie je daarover vertelt.’
Evaluatie en kritiek
Het zal duidelijk zijn dat de ontwikkeling van homoseksualiteit-als-identiteit een uitdaging vormt voor de christelijke mensvisie. Deze zienswijze verschilt wezenlijk van hoe seksualiteit en geslacht in de christelijke geloofsleer traditioneel zijn opgevat. Hoe dienen we deze ontwikkeling vanuit christelijk perspectief te beoordelen? Tegenover het ‘gevoel alleen’ staat voor een christen het sola Scriptura: het is de Schrift die Gods gedachten vertolkt over de oorsprong, roeping en bestemming van de mens. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het Bijbelse denken over de mens niet bepaald wordt door diens seksualiteit, hoewel dit uiteraard een integraal onderdeel is van wat het betekent om mens te zijn. Maar dit staat niet voorop. Voormalig homoactivist David Bennett schrijft: ‘Het klinkt als ketterij in onze cultuur, maar romantische en seksuele liefde zijn niet de diepste expressies van ons mens-zijn.’ Al is seksualiteit ‘wezenlijk behorend tot ons mens-zijn’, ook ‘wie er niet of nauwelijks mee bezig is, kan prima en volwaardig mens zijn.’
Vanuit christelijk perspectief kunnen we niet over de identiteit van de mens spreken, los van God. In de woorden van Dick Keyes: ‘Onze identiteit komt voort uit een bron die buiten zichzelf ligt. We hebben een ontleende identiteit.’ De Bijbel noemt de mens daarom ‘beeld van God’. Onze kernidentiteit is dat we schepsel van God zijn, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis. Dat is het meest wezenlijke wat er over ons gezegd kan (en moet) worden. De mens (m/v), in al zijn eigenschappen, weerspiegelt God. Omdat wij gevallen mensen zijn (en het beeld van God in ons ernstig verstoord is, hebben we verlossing nodig. Door de geloofsverbinding met Christus worden we een nieuwe schepping. Verbonden met Christus – Die hét beeld van God is, de meest volmaakte expressie van de mens zoals God hem bedoeld heeft – wordt het beeld van God weer in ons hersteld. We kunnen dus concluderen: Het hoort tot het meest wezenlijke van de identiteit van de mens dat hij schepsel van God is die óf verlossing nodig heeft óf verlost is. In het laatste geval is het diepste wat over onze identiteit gezegd kan worden dat we van Christus zijn: niet meer van onszelf, maar het eigendom van onze getrouwe Zaligmaker Jezus Christus (HC, Zondag 1).
Deze christelijke basisovertuigingen bieden een perspectief om het denken over seksuele oriëntatie en identiteit te evalueren. We kunnen zeggen: elke definitie van de mens waarin geen plaats is voor de mens als schepsel van God die gevallen is en verlossing nodig heeft, biedt een vertekend mensbeeld. Het vanuit de romantiek geïnitieerde denken – waarin het menselijke gevoel en verlangen centraal staan als het meest wezenlijk voor onze identiteit – verdient op dit punt stevige correctie. Zodra (hetero- of homo)seksuele gevoelens en verlangens meer bepalend worden voor onze identiteit dan wat de Bijbel daarover zegt, is dat niet alleen een aantasting van het beeld van God, maar ook een belediging van onze Schepper. We moeten op dit punt zeer op onze hoede zijn en ons afvragen in hoeverre ook christenen hun mensvisie onbewust laten bepalen en invullen door seculiere categorieën die weinig aansluiting vinden bij het Bijbelse spreken over de mens. Heeft deze verschuiving van wat (we voelen) naar wie (we zijn) niet een radicaal verwrongen idee van persoonlijkheid gecreëerd? Het idee dat identiteit ontstaat door seksueel verlangen belichaamt een verkeerde filosofie van de ziel, aldus Butterfield. Door de zonde aangetaste seksuele impulsen krijgen voorrang boven het Bijbelse spreken over de mens. Daarmee doen we geen recht aan het primaat van de Bijbel in het vormen van onze mensvisie. ‘Als we seculiere categorieën van persoonlijkheid bevoorrechten boven en tegen die van God, betwijfelen we het vermogen van de Bijbel om de mensheid te verstaan en ontzeggen we onszelf de instructie van onze Maker.’ We hoeven onze identiteit niet (uit) te vinden, die is gegeven door God. En als we ons daarnaar voegen ‘[is] onze identiteit zeker, ongeacht wat onze seksuele gevoelens zijn en of deze nu veranderen of niet.’
Wat betekent het bovenstaande voor hoe iemand met homoseksuele gevoelens en verlangens zich dient te identificeren? Allereerst betekent dit dat we zeer terughoudend dienen te zijn in de tendens om ons gevoel als maatstaf te nemen voor hoe we ons identificeren. Als mens ben je in de eerste plaats schepsel en beelddrager van God en – wanneer je door het geloof Christus kent – in Christus een ‘nieuwe schepping’. Als dat laatste niet het geval is, dienen we ons te bekeren en onze toevlucht te nemen tot de Zoon van God bij Wie zondaren welkom zijn. Alleen in die weg krijgen we deel aan Christus. Yuan schrijft heel mooi: ‘Dus mijn identiteit is niet homo, ex-homo, of zelfs hetero. Mijn werkelijke identiteit is in Jezus Christus alleen.’ Dat houdt in dat een christen zich ook in de eerste plaats zo dient te positioneren en te identificeren. Een christen dient zich er bewust van te zijn dat de zonde(val) ervoor gezorgd heeft dat zijn gevoelens en zelfbeeld vaak vertekend en onbetrouwbaar zijn. Om die reden is het zaak dat christenen behoedzaam zijn in het bezigen van de term ‘homo’ als expressie van hun zelfverstaan. Echter, je bent geen ‘homo’, maar je bent een mens, een schepsel van God – met homoseksuele gevoelens en verlangens. Maar dat maakt je nog geen ‘homo’.
In pastoraat, prediking en gemeenteleven dient voluit besef te zijn van en aandacht voor verlangens en gevoelens ten aanzien van mensen van hetzelfde geslacht, tegelijk is het raadzaam niet te spreken over een homoseksuele ‘identiteit’. Wat mij betreft kan de uitdrukking ‘homoseksuele gevoelens’ of ‘gerichtheid’ volstaan. Dan geef je uiting aan gevoelens die zeker reëel zijn, maar die niet tot onze kernidentiteit horen. Voor een christen geldt immers: ‘Onze ware identiteit is niet gebaseerd op seksualiteit of zelfexpressie, maar op onze vereniging met Christus.’ Als Paulus de gelovigen in Korinthe – van wie sommigen homoseksueel gedrag vertoond hadden – aanspreekt, spreekt hij hen niet aan als ‘homo’ of ‘christen-homo’, maar als ‘christen’, ‘geheiligden in Christus Jezus’ (1 Kor. 1:1). Ze hebben hun oude leven – hun oude identiteit – achter zich gelaten. En net zomin als de voormalige dief uit de tekst nog langer bekend staat als dief zijn zij nog langer ‘homo’, maar ze zijn een nieuwe schepping: afgewassen, geheiligd en gerechtvaardigd in de Naam van de Heere Jezus en door de Geest van God (1 Kor. 6:11). Kortom: mensen met een nieuwe identiteit in Christus. En die nieuwe identiteit is een machtig wapen in de strijd tegen seksuele verlangens. Zo blijkt uit een rapport van de APA (American Psychological Association) uit 2009 dat sommige personen met homo-erotische verlangens zich gelukkiger voelen als zij deze verlangens bedwingen. Dat geldt met name voor personen voor wie hun religieuze identiteit belangrijker is dan hun seksuele gevoelens. Judith Glasshold, de onderzoeker die leidinggaf aan het onderzoek, vertelde: ‘We moeten erkennen dat voor sommige mensen hun religieuze identiteit zo’n belangrijk onderdeel van hun leven is, dat het al het andere overstijgt.’ Daarmee laat dit rapport zien dat het niet waar is dat mensen met homoseksuele gevoelens altijd het gelukkigst zijn wanneer ze deze openlijk bevestigen. Nancy Pearcy zit mogelijk dichter bij de waarheid: ‘We zijn het gelukkigst wanneer we een identiteit kiezen die overeenkomt met onze diepste overtuigingen en deze uitleven, zelfs wanneer dit moeilijk is en veeleisend.’ Dat dit echt mogelijk is, blijkt uit getuigenissen die personen die deze worsteling aan den lijve kennen geven. Een voorbeeld hiervan meldde Trouw:
Zelf heb ik mijn homo-zijn nooit uit de kast gehaald. Ondanks de goedbedoelende COC-voorlichter op mijn middelbare school, die verkondigde dat homoseksualiteit volkomen natuurlijk en normaal was, had ik het gevoel dat dat niet zo was. Ik heb mijn homoseksuele gevoelens volledig aanvaard, maar die liggen – als een paar gympen – al bijna dertig jaar ongebruikt in de kast. Ik ben bewust lid geworden van een kerk waar homorelaties niet geoorloofd zijn. Daar voel ik me thuis. De Nashville-verklaring van een jaar geleden was mij tot steun. Waarom zou ik mijzelf positioneren als homo? Dan doe ik mezelf toch ongelofelijk tekort? Ik ben toch veel meer dan mijn seksualiteit? Natuurlijk heb ik seksuele verlangens. Maar als geldt: ‘Wat je aandacht geeft, groeit’, dan geldt het omgekeerde ook. Ik heb mijn aandacht gericht op andere gebieden, waardoor mijn muzikale, sportieve, creatieve en intellectuele kwaliteiten tot bloei gekomen zijn. Misschien ben ik nu wel meer mezelf dan wanneer ik als homo zou leven. Ongelukkig ben ik er beslist niet van geworden.
Anders dan onze postmoderne omgeving ons wil doen geloven, worden we niet het gelukkigst door zelf ons leven te ordenen, maar door de ordening te ontdekken en te omhelzen die de Schepper ons voorhoudt. In de woorden van psychiater Bart van den Brink: ‘Als christen zeggen we: hoe we onszelf zien, wordt niet in de eerste plaats bepaald door hoe ik mezelf zie of wil zien, maar we nemen ons vertrekpunt steeds weer hoe we onszelf door God in Christus gezien weten en verlangen te worden. Daarmee wordt onze identiteit ‘genest’ in iets groters dan ons eigen gevoel, verlangen of weten. God is groter dan ons hart, en Hij weet alle dingen. Vervolgens kan een mens inderdaad bij voortduur alle aspecten van zijn identiteit langsgaan en wegen en in dit licht stellen.’
Dit artikel is een (bewerkt) gedeelte uit het hoofdstuk ‘Ben’ je homo? Seksualiteit, identiteit en de Bijbel. Met toestemming van de uitgever overgenomen uit ”Liefde die boven alles uitgaat – Wat zegt de Bijbel over homoseksualiteit en identiteit?”, Apeldoorn 2020, pag. 151-174.